de Volkskrant, 4 juni 2022

‘Leon Battista Alberti heeft ons denken over architectuur gevormd. Eindelijk is zijn levenswerk in vertaling te lezen’

door David Rijser

★★★★☆

Leon Battista Alberti: Over de bouwkunst
Uit het Latijn vertaald door Gerard Bartelink
Met een nawoord door Koen Ottenheym
Boom Uitgevers Amsterdam, 2022
Genaaid gebonden papier band met stofomslag
24 x 16 cm, 616 pagina’s
ISBN 978 90 2444 682 7
Vormgeving: Studio Maud van Rossum


Hoe creëer je een ideale leefomgeving? Over de bouwkunst van Leon Battista Alberti is van grote invloed geweest op onze ideeën over bouwen. Voor het eerst is dit 15de-eeuwse werk beschikbaar voor een Nederlands publiek, in een smetteloze editie.

Het is opmerkelijk dat nú pas een Nederlandse vertaling verschijnt van Over de bouwkunst van Leon Battista Alberti, geschreven rond 1450. De re aedificatoria, zoals de oorspronkelijke Latijnse titel luidt, is al een half millen­nium een ijkpunt voor architectuur en urbanistiek, zo laat architectuurhistoricus Koen ­Ottenheym zien in zijn voortreffelijke nawoord. En Nederland is een land van bouwers en stadsplanners bij uitstek. Over de bouwkunst beschrijft de creatie in theorie en praktijk van een ideale leefomgeving die, zoals Alberti op allerlei manieren laat zien, functioneel, gezond en aantrekkelijk moet zijn.

Juist in Nederland is de invloed van Alberti’s ‘doorgecomponeerde’ visie op bouwen groot geweest. De hoofdstad Amsterdam pronkt met een grachtengordel die bedoeld was als de symmetrische, functionele reflectie van de kosmische orde, ingebed in de lokale omgeving. Die gedachte sluit naadloos aan bij wat Alberti in zijn vierde boek aanraadt: de bebouwing aanpassen aan de aard van de bouwplaats en daarbij uitgaan van de noodzaak, het praktische nut en het gebruik, zonder daarbij het genieten uit het oog te verliezen. Ook vergelijkt Alberti zijn hele traktaat lang gebouwen en hun stedelijke verband met lichamen, en relateert die menselijke maat aan de mathematische proporties van de kosmos. Precies het principe waarop Jacob van Campen het gebouw ontwierp dat lang het bekendste van de Lage Landen was, ja zelfs een van de bekendste in Europa: het Amsterdamse stadhuis (nu het Paleis op de Dam) uit het midden van de 17de eeuw.

Maar ook op andere manieren past Over de bouwkunst bij wat op het eerste gezicht typische Nederlandse tradities lijken. Als Alberti esthetisch genot noemt, voegt hij er direct aan toe dat elk genot terug dient te schrikken voor ‘uitwas’. Dat doet dan weer sterk denken aan een heel andere bloeitijd van het Nederlandse bouwen, de geometrische functionaliteit van Rietveld en De Stijl in de 20ste eeuw. Alberti’s ornamenten, zijn versieringen, zijn te begrijpen als uitingen van de zuiver structurele functies van zijn gebouwen. Zuilen bijvoorbeeld, zijn voor hem onderdeel van een muur. In het algemeen is zijn houding ten aanzien van versiering en ornamentiek spartaans op een manier die wonderwel lijkt aan te sluiten bij de protestantse no-nonsense van De Stijl en de Nieuwe Zakelijkheid.

Alleskunner
Leon Battista Alberti was een bastaard uit een aanzienlijke Florentijnse familie in ballingschap. Die achtergrond heeft zonder twijfel bijgedragen aan de tomeloze energie en ambitie die hem karakteriseren. Jacob Burckhardt noemde Alberti in 1860 mede daarom een uomo universale, een alleskunner, en hees hem op het schild als de archetypische renaissanceman. Inderdaad komt Alberti in een biografie uit zijn eigen tijd (of autobiografie, het auteurschap is onzeker) al naar voren als een echt haantje-de-voorste. Hij was niet alleen musicus, tekenaar, ontwerper en mathematicus, maar ook sportman en krachtpatser – hij kon bijvoorbeeld in een kerk muntjes zo hoog opgooien dat je ze hoorde ketsen tegen het koepelgewelf.

Maar opmerkelijk genoeg zijn van zijn kunstzinnige productie alleen een paar briljante architectonische projecten bewaard, zoals de bij veel Nederlandse toeristen bekende façade van de Santa Maria Novella in Florence. Die productie valt in het niet in vergelijking met zijn enorme literaire oeuvre. Bij nadere beschouwing blijkt de universele kunstenaar vóór alles een schrijver in Latijn en Italiaans van dialogen, traktaten, aforismen en drama.

Levenswerk
Na een zeer gedegen humanistenopleiding in Padua maakte Alberti carrière aan de curie in Rome, waar hij als latinist werkte. Meer dan anderen realiseerde hij zich daar het belang van de beeldende kunsten, architectuur en stadsplanning voor het programma van renovatie en restauratie dat de pauselijke staat aan het uitvoeren was. Dit vond zijn weerslag in technische traktaten over de schilderkunst en de beeldhouwkunst, gevolgd door wat als zijn levenswerk geldt, dat over de bouwkunst.

Dat boek gaf niet alleen aanzet en blauwdruk voor de frenetieke architectonische activiteiten die de pausen mede door juist deze tekst gingen ondernemen – activiteiten die op hun beurt uiterlijk en structuur van Europa’s hoofdsteden blijvend hebben beïnvloed. Het boek is anderzijds ook zelf weer het gevolg van een architecturaal huzarenstuk. Want toen Alberti, eenmaal succesvol geworden in Rome, tijdelijk terugkeerde in Florence, was hij daar getuige van de bouw van de magistrale koepel op de kathedraal onder leiding van meesterarchitect Brunelleschi. Van de symbolische zeggingskracht van die koepel als letterlijk centrum en hoogtepunt van de Florentijnse stadstaat bevat Over de bouwkunst in feite een theoretische en praktische toelichting, omdat het laat zien hoe belangrijk bouwen is als uitdrukking van jezelf, je pretenties en je idealen.

Een bouwwerk van woorden
De virtuele, want verbale demonstratie van wat bouwen vermag in Over de bouwkunst leunt zwaar op de klassieke oudheid, die in Rome nog in puin lag, maar die in Florence dankzij de inspanningen van kunstenaars als Brunelleschi weer oprees. Maar hoe moest dat, nu er van de klassieke oudheid haast niets meer over was? In een van zijn dialogen merkt Alberti op dat de grote antieke schrijvers in feite een tempel hebben gebouwd: hun teksten vormen immers een virtueel bouwwerk waarin de cultuur en beschaving hun toevlucht hebben genomen. Elders legt hij dan weer uit dat de levendige beschrijvingen uit antieke literaire teksten door de beeldende kunstenaars opnieuw in beeld kunnen worden omgezet, nu de kunsten in een nieuwe bloeiperiode zijn beland. Zulke passages laten goed zien dat de analogie tussen de virtuele wereld van de woorden en de realiteit van het bouwen, schilderen en vormgeven Alberti’s werkelijke thema is.

Ondanks de soevereine heerschappij van Brunelleschi’s koepel waren Florence en Rome in Alberti’s tijd een chaos, getuige contemporaine stads­gezichten. Het is juist die chaos waar Alberti’s rationele arendsoog orde in wil scheppen, niet alleen op grond van praktische observatie, maar ook en vooral op grond van de klassieke bronnen. In de eerste plaats zijn dat de tien boeken over de bouwkunst van de Romeinse bouwmeester Vitruvius uit de tijd van keizer Augustus. Maar net zo belangrijk is het concept van stilistisch evenwicht door het vervlechten en versnijden van verschillende stijlregisters en figuren tot een uitgebalanceerd geheel uit Cicero, en vooral de stilistische normen uit Horatius’ Ars Poetica.

Het juiste evenwicht
Precies zoals Horatius adviseert, draait alles bij Alberti om decorum: het juiste evenwicht, waarvan de kern is dat de vorm en de inhoud maximaal overeenstemmen. Daaruit vloeit Alberti’s schoonheidsbegrip voort: ‘de beredeneerde harmonie (…) tussen de delen en het geheel zodanig dat niets kan worden toegevoegd, weggehaald of veranderd zonder dat het geheel daar lelijker van wordt’.

Alberti zou gruwen van heel wat recente, bewust onregelmatige architectuur (denk eens aan het Groninger Museum). Maar de afwisselende orde – zowel in de afzonderlijke gebouwen als in hun stedelijke coördinatie – die het gezicht van de Europese hoofdsteden is gaan bepalen, is een direct gevolg van dit boek.

Alberti’s zelfontworpen embleem was een door vlammen omstuwd gevleugeld oog. Als het oog van God dat alles met soevereine blik overziet, had Alberti’s mensenoog, zo wilde hij doen geloven, vleugels gekregen en kon het als een joint strike fighter boven het aardse gewurm vliegen. De zelfbewuste beschouwer neemt de wereld de maat en ziet de dingen in verhouding dankzij zijn intellectuele vorming uit de oudheid. Vandaar de woorden quid tum ernaast, ‘wat doet het ertoe’. Wat doet het ertoe dat we aards en sterfelijk zijn! Het kunstenaarsoog kan door talent en inspanning vleugels krijgen, en de wereld overzien en ordenen. Wij denken daar nu, ontgoocheld door de fiasco’s van het totalitarisme, genuanceerder over. Juist daarom is het goed Over de bouwkunst in een smetteloze editie te kunnen lezen.