Winnaar Taalboekenprijs 2022


Winnaar Taalboekenprijs 2022


Vertalen in de Nederlanden van de vertaalkundigen Theo Hermans, Cees Koster, Inger Leemans, Ton Naaijkens en Dirk Schoenaers heeft De Taalboekenprijs 2022 gewonnen. Het is de vierde keer dat deze taalboekenprijs is toegekend. Het boek is vormgegeven door studio Maud van Rossum en uitgegeven door Boom Amsterdam.

Vertalen in de Nederlanden is een zeer complete geschiedschrijving van de vertaalpraktijk in de Lage Landen, vanaf de vroege Middeleeuwen tot nu. Het is voor het eerst dat dit brede onderwerp in één publicatie wordt beschreven.

De jury prees het boek om de deskundige aanpak, de volledigheid en de presentatie: ‘De vijf auteurs geven een caleidoscopisch en gedetailleerd beeld van de praktijk van het vertaalbedrijf, met alle actoren, gebeurtenissen en ontwikkelingen die er een bepalende rol in hebben gespeeld.’ ‘Ook aan de vormgeving en de illustraties is veel zorg besteed.’

Juryrapport Taalboekenprijs 2022
De taalboekenprijs van Onze Taal, het Algemeen-Nederlands Verbond en dagblad Trouw, is een prijs voor het beste taalboek van het afgelopen jaar – een boek dat bedoeld is voor een breed publiek, en dat oorspronkelijk, goed geschreven en taalkundig relevant is. De prijs wordt dit jaar voor de vierde keer uitgereikt. De groslijst, oftewel longlist, bevatte zo’n vijftien titels, en dat is wat minder dan de afgelopen jaren. Desondanks kostte het geen enkele moeite om tot een aantrekkelijke en gevarieerde shortlist van vijf kwalitatief hoogstaande publicaties te komen. In alfabetische volgorde waren dat:

  • Atlas van het dialect in Vlaanderen van Johan De Caluwe e.a. Een aantrekkelijk en onderhoudend lees- en bladerboek over de rijkdom van het Vlaamse dialectlandschap. (Lannoo)

  • Grote geschiedenis van de Nederlandse taal van Jelle Stegeman. Een lijvige en veelomvattende studie van hoe het Nederlands zich door de eeuwen heen gevormd heeft. (Amsterdam University Press)

  • Tot in de puntjes … van Miet Ooms. Een gids voor het gebruik van leestekens, en tegelijkertijd een leesboek over de geschiedenis en ontwikkeling van onze interpunctie. (Sterck & De Vreese)

  • Vertalen in de Nederlanden van Ton Naaijkens e.a. Vijf experts geven een beeld van de vertaalpraktijk in de Lage Landen door de eeuwen heen. (Boom)

  • Zeven talen in zeven dagen van Gaston Dorren. Hoe tem je een nieuwe vreemde taal? Door ze te vergelijken met de talen die je al kent. (Athenaeum–Polak & Van Gennep)

Vijf bijzondere taalboeken, die de jury met veel plezier gelezen heeft, en die eigenlijk alleen als overeenkomst hadden dat ze nogal van elkaar verschilden – qua onderwerp, maar vooral ook qua aanpak: van het inzoomen op punten en komma’s tot brede overzichten die vele eeuwen beslaan. Dat belette de jury niet om eensgezind tot een overtuigende winnaar te komen: een indrukwekkende geschiedschrijving, gedegen én informatief, met aandacht voor de grote lijnen en de kleine details, waarin een boeiend en veelzijdig beeld wordt geschetst van de rijke vertaalcultuur in de Lage Landen vanaf de Middeleeuwen: Vertalen in de Nederlanden, van vijf prominente vertaalkundigen: Theo Hermans, Cees Koster, Inger Leemans, Ton Naaijkens en Dirk Schoenaers.

Vertalen in de Nederlanden is een zeer complete geschiedschrijving van de vertaalpraktijk in de Lage Landen, vanaf de vroege Middeleeuwen tot nu – het is voor het eerst dat dit brede onderwerp in één publicatie wordt beschreven. En als daar één ding uit duidelijk wordt, dan is het wel het grote belang van vertalingen voor de vorming van onze cultuur en taal. Vertalingen ontsluiten andere culturen voor ons, ze verbreden ons wereldbeeld en verrijken onze taal. De rol van vertalers en tolken als overbrengers van kennis en ideeën is dus veel groter dan veel mensen zich realiseren. De vijf auteurs van Vertalen in de Nederlanden weten dit zeer goed duidelijk te maken. Ze leggen daarbij het zwaartepunt bij de vertaling van literaire en wetenschappelijke teksten, maar uiteraard komt ook de Bijbel aan de orde.

De vijf hoofdstukken geven samen een caleidoscopisch en gedetailleerd beeld van de praktijk van het vertaalbedrijf, met alle actoren, gebeurtenissen en ontwikkelingen die er een bepalende rol in hebben gespeeld. Al die informatie wordt zeer toegankelijk gepresenteerd. De vele voorbeelden zijn goed gekozen en vaak verrassend; de besprekingen daarvan zijn helder en ter zake. Ook aan de vormgeving en de illustraties is veel zorg besteed.

Dit is, kortom, een boek dat het verdient om ver buiten de (ver)taalwereld gelezen te worden!

De jury bestond uit:

  • Nelleke Noordervliet (juryvoorzitter) – schrijfster en bestuurslid van Onze Taal

  • Ton den Boon – hoofdredacteur Van Dale en taalcolumnist bij dagblad Trouw

  • Peter Debrabandere – hoofdredacteur Neerlandia, namens het ANV

  • Vibeke Roeper – directeur Genootschap Onze Taal

  • Geertje Slangen – taalraadsvrouw bij de VRT


“Ook aan de vormgeving en de illustraties is veel zorg besteed.”



Artikel in Vogue Magazine


Vogue, April 15, 2022

“A Sneak Peek at the Catalog for the Met’s In America: A Lexicon of Fashion Exhibition”

by Laird Borrelli-Persson

In America. A Lexicon of Fashion
By Andrew Bolton and Amanda Garfinkel
with Jessica Regan and Stephanie Kramer
Photographs by Anna-Marie Kellen
Designed by Willem van Zoetendaal and assisted by Maud van Rossum
Printed and bound by Trifolio Srl
Published by the Metropolitan Museum of Art, 2022
Hardcover, 272 pages, 30,6 x 24,5 cm
ISBN 9781588397348


May might as well be called Met Month in fashion. The Met Gala, introducing “In America: An Anthology of Fashion,” the second part of the Costume Institute’s exhibition on homegrown style, will take place on May 2. Later in the month the catalog for the first part, In America: A Lexicon of Fashion, will be released.

The organizing framework for “In America: A Lexicon of Style,” which opened in 2021 and was recently refreshed, is an American patchwork quilt, an object that’s both wondrous and humble, and combines art and thriftiness. The design of the exhibition and the catalog—of which you’re getting a sneak peek here—is straightforward and compartmentalized, allowing the clothes to speak for themselves and contain their own narratives.

Anna-Marie Kellen, associate chief photographer in the Met’s Imaging Department, has photographed selected looks from “Lexicon” on unadorned mannequins, in a way that highlights the objectness and construction of the garments. They are then contextualized by the words that Andrew Bolton, Wendy Yu Curator in Charge of the Costume Institute, and assistant curator Amanda Garfinkel, have assigned to each look.

Over the past two years of COVID and protests, it’s become clear that how we talk about things, and what words we use, really do matter. The idea of “Lexicon” was first to identify the overarching feelings evoked by American fashion—like nostalgia, belonging, exuberance, joy, etc.—and then group designs into each category. Next, each look was assigned a single, expressive word. The cover of the catalog features a hand-painted sunset by Conner Ives, which they designated as an example of “reverence;” Stephen Burrows’s colorful, body-loving jersey knits are synonymous with “vibrancy.”

“While curators usually strive for a certain level of objectivity in their endeavors,” Bolton writes in the catalog, “we felt justified on this occasion to indulge in such a subjective exercise, given that our aim was to arrive at a modern vocabulary of American fashion based on its expressive qualities. Fashion is so familiar, so accessible, and so ubiquitous to our experience that it is open to a wide range of interpretations.” His hope is that visitors and readers will further expand the vocabulary around American fashion.

When the Costume Institute was founded 75 years ago, American fashion was just beginning to define itself as a native expression, rather than as an interpretation of Parisian styles. Over time, U.S. fashions became associated not only with sportswear and separates, but qualities like practicality and function, and, notes Bolton, the emotive aspects of fashion were assigned to European creation. The curator believes this is an outmoded way of thinking about American fashion and its creators, many of whom are passionately involved with the issues of the day, such as sustainability, gender, and social justice.

Paging through, it’s interesting to observe the different kinds of conversations taking place in “Lexicon.” If Bonnie Cashin’s hands-free dressing and Diane von Furstenberg’s easy-on-easy-off wrap dressed spoke to the lifestyle and needs of the liberated American woman—a relatively “light” subject—the work of a new and vastly more diverse generation of designers that includes Willy Chavarria and Denim Tears’s Tremaine Emory, speaks to weightier topics, acknowledging the historical and personal experiences of Black and brown Americans, while looking to the future, or commenting on current events.

The catalog and exhibition include examples of designers talking among themselves, as well. See Tom Ford’s homage to Charles James’s draping, and Michael Kors’s and Marc Jacobs’s nods to Norman Norell’s sequined mermaid dresses. There is also a dialogue within fashion history. The aesthetics of the early aughts are all the rage at the moment, but “Lexicon” documents the impact of the art-ier New York brands of that era—including Susan Cianciolo, Miguel Adrover, Imitation of Christ, and Threeasfour—who can now be appreciated not only for being “different,” but also prescient. Their independent voices helped start a conversation that others are continuing, and broadening, today.

© www.vogue.com

“We were drawn to the simplicity and elegance of Willem van Zoetendaal’s book designs,” says assistant curator Amanda Garfinkel. “His arrangement of the text and images in this catalogue follows the logic of an illustrated dictionary, which suits the lexicon concept beautifully.”


Een voorproefje van het Verhaal van Gelderland

Een voorproefje van het Verhaal van Gelderland

In het najaar van 2022 verschijnt de vierdelige boekenreeks Verhaal van Gelderland. Een uitgave van Boom Amsterdam en vormgegeven door Studio Maud van Rossum. Een lijvige uitgave, bestaande uit zo’n 1560 pagina’s verdeeld over vier paperbacks. De boeken zullen straks afzonderlijk en als serie in de (online) boekhandels te verkrijgen zijn. Als voorproefje stelde Erfgoed Gelderland een previewmagazine samen: een tijdschrift dat alvast een inkijkje biedt.

Onthulling van het previewmagazine
Tijdens de eerste zomertoerdag van de Verhaal van Gelderland Zomertoer op 18 juni in Apeldoorn vertelde hoogleraar Gelderse geschiedenis Dolly Verhoeven over de te verschijnen vierdelige boekenreeks. Het eerste exemplaar van het previewmagazine werd overhandigd aan wethouder Peter Messerschmidt.

Fragmenten als voorproefje
In het previewmagazine zijn delen van enkele hoofdstukken uit de boeken opgenomen. Bij de keuze is gelet op de spreiding van tijd, thema en locatie. In vier fragmenten spring je zo door de complete (ontstaans)geschiedenis van Gelderland. De fragmenten zijn door respectievelijk  Paul van der Heijden, Rudolf Bosch en Johan Oosterman, Toon Bosch en Jonn van Zuthem.

Lokale verhalen en interviews met de makers
Verder zijn er lokale verhalen en interviews met enkele makers van de boekenreeks opgenomen. Dolly Verhoeven, hoofdredacteur van Verhaal van Gelderland, vertelt hoe het plan om een vierdelige boekenreeks te maken tot stand kwam. Beeldredacteur Jochem van Eijsden en de kaartenmakers Marjolein Haars en Nico Willemse blikken terug op het maakproces en hun aandeel in het Verhaal van Gelderland.

De previewmagazines worden tijdens de Verhaal van Gelderland Zomertoer uitgedeeld.
Meer informatie over de Zomertoer is hier te vinden.


Best Verzorgde Boeken 2021


Best Verzorgde Boeken 2021


Stichting De Best Verzorgde Boeken viert ieder jaar het beste dat de grafische sector voortbrengt: 33 boeken die met hart en ziel zijn gemaakt. Boeken die zich sterk onderscheiden in de combinatie van zeer goed ontwerp, opdrachtgeverschap en kwalitatief hoogstaande lithografie, druk en bindwijze. De jurering vindt ieder jaar eind januari plaats.

In het najaar van 2022 zullen de 33 bekroonde boeken van 2021 geëxposeerd worden in het Stedelijk Museum Amsterdam. Bij deze expositie zal een catalogus met de prijswinnende boeken verschijnen, die dit jaar wordt vormgegeven door ontwerpersduo PutGootink. De technische gegevens bij ieder boek (denk aan materiaal, bindwijze, druktechnieken, enzovoorts) worden ook dit jaar weer verzorgd door Esther Krop en studio Maud van Rossum.

De jury van de Best Verzorgde Boeken bestond dit jaar uit Edwin van Gelder (ontwerper), Stefano van der Knaap (creative director bij drukkerij Zwaan Lenoir), Astrid Vorstermans (eigenaar/directeur uitgeverij Valiz), Sarah van Binsbergen (kunstjournalist en recensent) en Thomas Castro (conservator Grafische Vormgeving Stedelijk Museum Amsterdam/ontwerper).

Uitgevers, opdrachtgevers, grafisch ontwerpers, drukkers en binders stuurden in totaal 328 boeken in. Deze zijn beoordeeld op hun onderscheidend vermogen op het terrein van inhoud, ontwerp, beeldbehandeling, typografie, materiaalkeuze, druk en bindwijze.

——-

Zie voor een lijst met de bekroonde boeken: www.bestverzorgdeboeken.nl


Boekrecensie Leon Battista Alberti in de Volkskrant


de Volkskrant, 4 juni 2022

‘Leon Battista Alberti heeft ons denken over architectuur gevormd. Eindelijk is zijn levenswerk in vertaling te lezen’

door David Rijser

★★★★☆

Leon Battista Alberti: Over de bouwkunst
Uit het Latijn vertaald door Gerard Bartelink
Met een nawoord door Koen Ottenheym
Boom Uitgevers Amsterdam, 2022
Genaaid gebonden papier band met stofomslag
24 x 16 cm, 616 pagina’s
ISBN 978 90 2444 682 7
Vormgeving: Studio Maud van Rossum


Hoe creëer je een ideale leefomgeving? Over de bouwkunst van Leon Battista Alberti is van grote invloed geweest op onze ideeën over bouwen. Voor het eerst is dit 15de-eeuwse werk beschikbaar voor een Nederlands publiek, in een smetteloze editie.

Het is opmerkelijk dat nú pas een Nederlandse vertaling verschijnt van Over de bouwkunst van Leon Battista Alberti, geschreven rond 1450. De re aedificatoria, zoals de oorspronkelijke Latijnse titel luidt, is al een half millen­nium een ijkpunt voor architectuur en urbanistiek, zo laat architectuurhistoricus Koen ­Ottenheym zien in zijn voortreffelijke nawoord. En Nederland is een land van bouwers en stadsplanners bij uitstek. Over de bouwkunst beschrijft de creatie in theorie en praktijk van een ideale leefomgeving die, zoals Alberti op allerlei manieren laat zien, functioneel, gezond en aantrekkelijk moet zijn.

Juist in Nederland is de invloed van Alberti’s ‘doorgecomponeerde’ visie op bouwen groot geweest. De hoofdstad Amsterdam pronkt met een grachtengordel die bedoeld was als de symmetrische, functionele reflectie van de kosmische orde, ingebed in de lokale omgeving. Die gedachte sluit naadloos aan bij wat Alberti in zijn vierde boek aanraadt: de bebouwing aanpassen aan de aard van de bouwplaats en daarbij uitgaan van de noodzaak, het praktische nut en het gebruik, zonder daarbij het genieten uit het oog te verliezen. Ook vergelijkt Alberti zijn hele traktaat lang gebouwen en hun stedelijke verband met lichamen, en relateert die menselijke maat aan de mathematische proporties van de kosmos. Precies het principe waarop Jacob van Campen het gebouw ontwierp dat lang het bekendste van de Lage Landen was, ja zelfs een van de bekendste in Europa: het Amsterdamse stadhuis (nu het Paleis op de Dam) uit het midden van de 17de eeuw.

Maar ook op andere manieren past Over de bouwkunst bij wat op het eerste gezicht typische Nederlandse tradities lijken. Als Alberti esthetisch genot noemt, voegt hij er direct aan toe dat elk genot terug dient te schrikken voor ‘uitwas’. Dat doet dan weer sterk denken aan een heel andere bloeitijd van het Nederlandse bouwen, de geometrische functionaliteit van Rietveld en De Stijl in de 20ste eeuw. Alberti’s ornamenten, zijn versieringen, zijn te begrijpen als uitingen van de zuiver structurele functies van zijn gebouwen. Zuilen bijvoorbeeld, zijn voor hem onderdeel van een muur. In het algemeen is zijn houding ten aanzien van versiering en ornamentiek spartaans op een manier die wonderwel lijkt aan te sluiten bij de protestantse no-nonsense van De Stijl en de Nieuwe Zakelijkheid.

Alleskunner
Leon Battista Alberti was een bastaard uit een aanzienlijke Florentijnse familie in ballingschap. Die achtergrond heeft zonder twijfel bijgedragen aan de tomeloze energie en ambitie die hem karakteriseren. Jacob Burckhardt noemde Alberti in 1860 mede daarom een uomo universale, een alleskunner, en hees hem op het schild als de archetypische renaissanceman. Inderdaad komt Alberti in een biografie uit zijn eigen tijd (of autobiografie, het auteurschap is onzeker) al naar voren als een echt haantje-de-voorste. Hij was niet alleen musicus, tekenaar, ontwerper en mathematicus, maar ook sportman en krachtpatser – hij kon bijvoorbeeld in een kerk muntjes zo hoog opgooien dat je ze hoorde ketsen tegen het koepelgewelf.

Maar opmerkelijk genoeg zijn van zijn kunstzinnige productie alleen een paar briljante architectonische projecten bewaard, zoals de bij veel Nederlandse toeristen bekende façade van de Santa Maria Novella in Florence. Die productie valt in het niet in vergelijking met zijn enorme literaire oeuvre. Bij nadere beschouwing blijkt de universele kunstenaar vóór alles een schrijver in Latijn en Italiaans van dialogen, traktaten, aforismen en drama.

Levenswerk
Na een zeer gedegen humanistenopleiding in Padua maakte Alberti carrière aan de curie in Rome, waar hij als latinist werkte. Meer dan anderen realiseerde hij zich daar het belang van de beeldende kunsten, architectuur en stadsplanning voor het programma van renovatie en restauratie dat de pauselijke staat aan het uitvoeren was. Dit vond zijn weerslag in technische traktaten over de schilderkunst en de beeldhouwkunst, gevolgd door wat als zijn levenswerk geldt, dat over de bouwkunst.

Dat boek gaf niet alleen aanzet en blauwdruk voor de frenetieke architectonische activiteiten die de pausen mede door juist deze tekst gingen ondernemen – activiteiten die op hun beurt uiterlijk en structuur van Europa’s hoofdsteden blijvend hebben beïnvloed. Het boek is anderzijds ook zelf weer het gevolg van een architecturaal huzarenstuk. Want toen Alberti, eenmaal succesvol geworden in Rome, tijdelijk terugkeerde in Florence, was hij daar getuige van de bouw van de magistrale koepel op de kathedraal onder leiding van meesterarchitect Brunelleschi. Van de symbolische zeggingskracht van die koepel als letterlijk centrum en hoogtepunt van de Florentijnse stadstaat bevat Over de bouwkunst in feite een theoretische en praktische toelichting, omdat het laat zien hoe belangrijk bouwen is als uitdrukking van jezelf, je pretenties en je idealen.

Een bouwwerk van woorden
De virtuele, want verbale demonstratie van wat bouwen vermag in Over de bouwkunst leunt zwaar op de klassieke oudheid, die in Rome nog in puin lag, maar die in Florence dankzij de inspanningen van kunstenaars als Brunelleschi weer oprees. Maar hoe moest dat, nu er van de klassieke oudheid haast niets meer over was? In een van zijn dialogen merkt Alberti op dat de grote antieke schrijvers in feite een tempel hebben gebouwd: hun teksten vormen immers een virtueel bouwwerk waarin de cultuur en beschaving hun toevlucht hebben genomen. Elders legt hij dan weer uit dat de levendige beschrijvingen uit antieke literaire teksten door de beeldende kunstenaars opnieuw in beeld kunnen worden omgezet, nu de kunsten in een nieuwe bloeiperiode zijn beland. Zulke passages laten goed zien dat de analogie tussen de virtuele wereld van de woorden en de realiteit van het bouwen, schilderen en vormgeven Alberti’s werkelijke thema is.

Ondanks de soevereine heerschappij van Brunelleschi’s koepel waren Florence en Rome in Alberti’s tijd een chaos, getuige contemporaine stads­gezichten. Het is juist die chaos waar Alberti’s rationele arendsoog orde in wil scheppen, niet alleen op grond van praktische observatie, maar ook en vooral op grond van de klassieke bronnen. In de eerste plaats zijn dat de tien boeken over de bouwkunst van de Romeinse bouwmeester Vitruvius uit de tijd van keizer Augustus. Maar net zo belangrijk is het concept van stilistisch evenwicht door het vervlechten en versnijden van verschillende stijlregisters en figuren tot een uitgebalanceerd geheel uit Cicero, en vooral de stilistische normen uit Horatius’ Ars Poetica.

Het juiste evenwicht
Precies zoals Horatius adviseert, draait alles bij Alberti om decorum: het juiste evenwicht, waarvan de kern is dat de vorm en de inhoud maximaal overeenstemmen. Daaruit vloeit Alberti’s schoonheidsbegrip voort: ‘de beredeneerde harmonie (…) tussen de delen en het geheel zodanig dat niets kan worden toegevoegd, weggehaald of veranderd zonder dat het geheel daar lelijker van wordt’.

Alberti zou gruwen van heel wat recente, bewust onregelmatige architectuur (denk eens aan het Groninger Museum). Maar de afwisselende orde – zowel in de afzonderlijke gebouwen als in hun stedelijke coördinatie – die het gezicht van de Europese hoofdsteden is gaan bepalen, is een direct gevolg van dit boek.

Alberti’s zelfontworpen embleem was een door vlammen omstuwd gevleugeld oog. Als het oog van God dat alles met soevereine blik overziet, had Alberti’s mensenoog, zo wilde hij doen geloven, vleugels gekregen en kon het als een joint strike fighter boven het aardse gewurm vliegen. De zelfbewuste beschouwer neemt de wereld de maat en ziet de dingen in verhouding dankzij zijn intellectuele vorming uit de oudheid. Vandaar de woorden quid tum ernaast, ‘wat doet het ertoe’. Wat doet het ertoe dat we aards en sterfelijk zijn! Het kunstenaarsoog kan door talent en inspanning vleugels krijgen, en de wereld overzien en ordenen. Wij denken daar nu, ontgoocheld door de fiasco’s van het totalitarisme, genuanceerder over. Juist daarom is het goed Over de bouwkunst in een smetteloze editie te kunnen lezen.


Boekrecensie ‘Met gloedvolle revolutionaire groet’ in De Groene Amsterdammer


De Groene Amsterdammer, 12 mei 2022

‘Wie was die guerrillero?’

door Marian Donner

Met gloedvolle revolutionaire groet. Brieven 1947-1967
Vertaald door Henriëtte Aronds & Brigitte Coopmans
Met een voorwoord door Aleida Guevara
Uitgeverij Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2022
Garenloos gebrocheerde paperback
21,5 x 13,5 cm, 376 pagina’s
ISBN 978 90 253 1418 7
Omslagontwerp: studio Maud van Rossum


Che Guevara was een vrijheidsstrijder én een moordende partij-ideoloog. Een vrolijke flierefluiter, tot hij zich op de revolutionaire toekomst richtte.

Het is natuurlijk vooral die ene foto die Che Guevara onsterfelijk heeft gemaakt. Guerrillero Heroico: meer dan de mens zelf is het beeld een icoon geworden, in de religieuze zin van het woord. Die foto is een heiligenafbeelding, een bidprentje, symbool voor vrijheid en de strijd tegen onderdrukking. En inmiddels ook symbool voor coöptatie, want er zijn weinig producten waarvoor de afbeelding níet is gebruikt. Van T-shirts tot wodka tot babysokjes: in het diepst van zijn gedachten kan iedereen zich een beetje rebel voelen als hij ’s ochtends een Nespresso uit zijn Che-mok drinkt (mij krijgen ze niet klein!). De bekendste strijder tegen kapitalisme heeft zo miljoenen opgebracht voor het bedrijfsleven, want dat is hoe kapitalisme werkt: zelfs wie niet te koop is, wordt uiteindelijk verkocht.

Het komt door zijn blik. De onverzettelijkheid ervan, alsmede het verdriet dat uit zijn ogen spreekt. Hij lijkt over onze hoofden heen naar de verte te staren, weg van dit aardse lijden, een betere toekomst in. Klaar voor de strijd, ¡Hasta la victoria siempre! (Altijd op weg naar de overwinning!), bereid om zijn leven ervoor te geven.

Of je als guerrilla overleeft of niet, schreef Fidel Castro later in het voorwoord van Che’s Boliviaanse dagboeken, ‘hangt bijna helemaal af van het toeval en van onvoorziene omstandigheden in een oorlog’. Je moet geluk hebben, en hetzelfde geldt wellicht voor een symbolische overleving. Als op 4 maart 1960 niet tientallen mensen om het leven waren gekomen bij een explosie op een Frans wapenschip in de haven van Havana zou er de volgende dag ook geen herdenkingsdienst zijn georganiseerd. Nu daarentegen waren Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir bij die dienst aanwezig en hield Fidel Castro een toespraak. Voor Che was verder geen rol van betekenis weggelegd: op het podium stapte hij alleen even een paar seconden naar voren om de menigte te overzien.

De voormalige modefotograaf Alberto Korda wist meteen dat hij iets bijzonders te pakken had, verklaarde hij later. Hij maakte twee foto’s van het moment. Toch duurde het nog jaren voordat een daarvan, een beetje bijgesneden, aan zijn opmars begon. Dat gebeurde pas in 1967, voornamelijk omdat de foto in oktober van dat jaar de flat-vullende achtergrond vormde bij Che’s eigen herdenkingsdienst. Nauwelijks een half jaar later, toen in mei ’68 wereldwijd studentenopstanden losbraken, was er geen protest of demonstratie meer te vinden zonder dat Guerrillero Heroico daarin werd meegedragen.

Maar wie was de man achter het beeld? Ten tijde van de foto was Che Guevara 31 jaar oud en officieel geen guerrilla meer, maar een overheidsfunctionaris. Minister van Industrie én president van de Centrale Bank én de hoogste openbaar aanklager ineen. Op 1 januari 1959 was de revolutie immers gewonnen, het land moest opnieuw worden opgebouwd, volgens de richtlijnen van de communistische leer. En dat viel bepaald niet mee, getuige het brievenboek Met gloedvolle revolutionaire groet dat onlangs verscheen.

Uit de brieven die Che in deze periode schreef, spreekt vooral een verbeten man. Hij is gefrustreerd over bureaucratische rompslomp, ondoordachte economische planning en ideologische luiheid. Hij klaagt over nieuw gebouwde conservenfabrieken die niet functioneren. Over onverantwoorde investeringen in oude Poolse radio’s. Over de aanschaf van bussen terwijl de oude bussen met adequaat onderhoud nog prima zouden voldoen.

Hij schrijft journalisten aan die volgens hem overdrijven (‘Het eerste wat een revolutionair moet doen als hij geschiedenis schrijft, is zich aan de waarheid houden, die moet passen als een handschoen. Wat jij hebt gedaan is een bokshandschoen aantrekken en dat is niet de bedoeling’). Na een bezoek aan een motorfabriek laat Che weten teleurgesteld te zijn dat hij een werknemer een van de motorfietsen voor privé-zaken zag gebruiken.

In alles klinkt een man door die op zoek is naar zuiverheid. Zijn hoogste doel, schrijft hij in een ellenlange brief (34 pagina’s) aan Fidel Castro, is ‘het creëren van een nieuwe mens’. En die nieuwe mens voert uit wat de Partij hem opdraagt en heeft bovendien een smetteloze moraal. ‘Als men het eens is met wat ik versta onder communisme, dan moeten we strakke systemen optuigen waarbinnen discipline, toezicht en zelfkritiek leidend zijn, zodat we de rotte appels uit de partij kunnen verwijderen.’

Als openbaar aanklager was Che ondertussen verantwoordelijk voor de executies van tientallen, zo niet honderden aanhangers van de afgezette dictator Batista. Het is een vrij ontluisterend idee, dat dít de mens is die op Guerrillero Heroico staat afgebeeld. Al die T-shirts en sokjes en mokken, de tatoeages van Mike Tyson en Diego Maradona: wat ze tonen is geen vrijheidsstrijder maar een dogmatische partij-ideoloog. We vereren een manager, of nog erger: een moordende manager.

Of moeten we ons de jonge Che herinneren? In zijn vroegste brieven weerklinkt namelijk een heel ander persoon. Juist innemend, bescheiden en grappig. Een avonturier met de ziel van een poëet.

Ernesto Guevara, zoals hij dan nog heet, schrijft beeldend hoe hij met verschillende vrienden door Latijns-Amerika reist. Eerst als student geneeskunde en later, op zijn 25ste, als arts. Onderweg nemen de vrienden elke baan aan die ze kunnen krijgen. Zo werkt Ernesto onder andere in een leprakolonie, verkoopt hij bidprentjes van een zwarte Jezus, is hij sportverslaggever en fotografeert hij mensen in het park. Slapen doen ze waar er plek is, al is het op een stoel in een ziekenhuis of in een slaapzak op het strand. ‘Niet dat we blut waren’, schrijft hij aan zijn moeder, ‘maar vrije jongens zoals wij gaan liever dood dan dat we geld neertellen voor het burgerlijk comfort van een pension.’ Al schrijft hij dat waarschijnlijk zodat zijn moeder zich geen zorgen maakt, want zoals uit de brieven naar vrienden blijkt is hij in werkelijkheid voortdurend blut.

Politiek gezien is Ernesto in deze periode nog niet ‘ontwaakt’. Hij maakt zich kwaad over ‘de tentakels van het kapitalistische monster’, vooral in de vorm van United Fruits en de cia, en zegt jongetjes op straat te leren over ‘de wijze lessen van de heilige Karel’, oftewel Karl Marx, maar het is allemaal doordrenkt van zelfspot.

Zijn echte passie lijkt te liggen bij de archeologie. Als hij op een kerkhof een klein Incaafgodsbeeldje vindt, noemt hij dit ‘een van mijn diep gekoesterde ontdekkingsreizigersverlangens die in vervulling is gegaan’. Wat hij jarenlang het allerliefst wil is Europa bezoeken. ‘Ik denk dat jij Parijs leuk zult vinden’, schrijft hij zijn moeder, ‘maar voor mij is het een biologische noodzaak, iets wat te verwezenlijken is en steeds vastere vorm begint aan te nemen, ik weet niet of de formulering de lading dekt, maar ik zie het als het hoogste ideaal.’

Dit is een jongen om van te houden. Waarnaar hij op zoek lijkt is iets wat groter is dan hemzelf. Iets om zich aan te verbinden, in op te gaan, misschien zelfs om in te verdwijnen. Maar vooralsnog kijkt hij daarbij vooral naar het verleden.

Wat zou er gebeurd zijn als hij Fidel Castro niet was tegengekomen? Het is die ontmoeting, ergens in september 1955 in Mexico City, die van Ernesto een revolutionair maakt.

Aanvankelijk vertelt hij er niks over tegen zijn ouders. Het duurt bijna een jaar totdat hij het toch vermeldt, noodgedwongen omdat hij in Mexico is opgepakt. Vanuit de gevangenis schrijft hij: ‘Een behoorlijke tijd geleden al weer heeft een jonge Cubaanse leider die zijn vaderland middels de gewapende strijd wil bevrijden, me uitgenodigd om me aan te sluiten bij zijn beweging. Natuurlijk zei ik ja. De afgelopen maanden heb ik tegenover jullie gelogen dat ik als docent werkte, terwijl ik meehielp met het trainen van een groep jongens die voet aan wal gaan zetten in Cuba.’

Het is een mooie plottwist die in een roman niet zou misstaan. De vrolijke flierefluiter blijkt een rookgordijn te hebben opgetrokken. Vanaf dat moment verandert zijn toon. Verdwenen is de zelfspot, vanaf nu is het bittere ernst: ‘[Ik] verbind mijn toekomst aan de Cubaanse revolutie. Daarin zal ik zegevieren of sterven.’

Ernesto richt zich niet meer op het verleden, maar op de toekomst. Hij zal mensen niet meer genezen als arts, maar hun lijden proberen te verhelpen via de revolutie. De brief daarna, waarin hij tegen zijn moeder de lofzang zingt op het ‘ik’ dat plaats maakt voor een ‘wij’, ondertekent hij voor het eerst met zijn nom de guerre, Che, oftewel De Argentijn.

Het leven als guerrilla is hard en zwaar, laten zijn brieven zien. Hij schrijft alleen nog aan zijn medestrijders, vooral over praktische zaken, zoals de voortgang van zijn troepen of de materialen die hij nodig heeft, van een bolhamer tot schoolspullen (om zijn soldaten te leren lezen en schrijven) tot celluloid om de revolutie vast te leggen. Ze trekken door bossen en suikerrietplantages, ‘door de zompige lagune’ en zoutmoerassen, ze overvallen banken, vechten tegen het leger, en proberen ondertussen boeren en rivaliserende guerrillagroeperingen te bekeren tot Fidel Castro’s 26 Juli-Beweging, wat vaak maar matig lukt.

En toch is dit het bestaan waar Che uiteindelijk voor kiest. Hij legt zijn overheidsfuncties neer, het ministerschap was nooit iets voor hem. Hij wil niet aankomen maar onderweg zijn: altijd op weg naar de overwinning. In 1965 vertrekt hij naar Congo om daar het guerrillaleger van Kabila te ondersteunen, zij het zonder resultaat. Na een kort verblijf in Tanzania en Praag reist hij af naar Bolivia om te strijden tegen de door de cia gesteunde militaire dictator aldaar. Op 8 oktober 1967 wordt Che gevangen genomen door het leger. Een dag later wordt hij geëxecuteerd.

Inmiddels is de man al lang verdwenen achter zijn beeld. En de vraag wie Ernesto – Che – Guevara echt was, blijkt moeilijk te beantwoorden na het lezen van Met gloedvolle revolutionaire groet, zoveel verschillende stemmen spreken eruit. Maar misschien, dacht deze lezer, was hij bovenal wel een dromer. In de zin dat hij ten diepste geloofde in een betere wereld.

Che faalde als overheidsfunctionaris en zonder de leiding van Fidel Castro faalde hij ook als guerrilla: zowel in Congo als Bolivia lukte het hem niet om ook maar iemand voor zijn strijd te winnen. Volgens eigen zeggen faalde hij zelfs op persoonlijk vlak. In de laatste brief aan zijn vrouw Aleida March, met wie hij vier kinderen kreeg, schrijft hij vanuit Bolivia hoezeer hij haar mist, ‘onder deze nieuwe sterrenhemel die me eraan herinnert hoe weinig ik op persoonlijk vlak uit het leven heb gehaald’.

Daar staat tegenover dat hij een groot hart had. Hij wilde zich ontfermen over de zieken, de armen, de uitgebuitenen en de verschoppelingen. Dat blijkt al uit een van zijn eerste brieven, als hij vertelt over de patiënten in een leprakolonie waar hij dan werkt. In tegenstelling tot andere artsen draagt hij doelbewust geen bescherming. Hij raakt de patiënten gewoon aan, voert lange gesprekken met ze, want ‘psychisch gezien is dit voor deze zieke mensen die normaal gesproken als wilde dieren worden bejegend, van onschatbare waarde’. In een van de laatste brieven die hij schrijft, aan zijn kinderen, in totaal waren het er vijf, herinnert hij hen eraan ‘dat we in ons eentje niets waard zijn’. En draagt hij ze op: ‘Zorg ervoor dat je altijd goed doordrongen bent van elke vorm van onrecht tegen wie dan ook, waar ook ter wereld.’

Uiteindelijk gaf hij zijn leven voor die strijd, maar je zou het ook om kunnen draaien: het was de strijd die hem leven gaf.


De Monsterkamer sluit haar deuren


De Monsterkamer sluit haar deuren


De Monsterkamer is door Esther Krop opgericht in januari 2011 en heeft ruim 10 jaar kunnen functioneren als een instituut dat velen inspireert en informeert op het gebied van papier en drukwerk. Uniek in de grafische wereld. De onrust op de papiermarkt heeft ook gevolgen voor de continuïteit van De Monsterkamer. De laatste twee jaar is er (mede vanwege de maatregelen) veel veranderd. De Monsterkamer heeft altijd als ontmoetingsplek gefunctioneerd en daar kwam abrupt een einde aan tijdens de lockdown. Al met al hebben meerdere factoren ertoe geleid dat Esther besloot te stoppen.

Esther Krop: ‘Ik wil alle bezoekers van de Monsterkamer (ontwerpers, uitgevers, studenten) bedanken voor jullie interesse en de fijne gesprekken. Alle partners van De Monsterkamer (papierleveranciers, fabrieken, drukkers, binders, lithografen en vele anderen) wil ik bedanken voor jullie betrokkenheid en waardering. Samen hebben we iets moois neergezet. Mijn speciale dank gaat uit naar Maud van Rossum, Justina Nekrašaitė, Philip Stroomberg, Koen Slothouber, Birgit Vredenburg, Hendrik-Jan Hunneman, Nuno Beijinho, Kresten van Leeuwen en Bregt Balk voor hun waardevolle ideeën, harde werk en de niet aflatende steun die zij aan dit project hebben gegeven.’

De website blijft in de lucht en de webshop blijft open.


Afscheidsfeestje met huidige medewerkers in De Monsterkamer, 17 december 2021. V.l.n.r: Birgit Vredenburg (interviews, projecten en sociale media), Justina Nekrašaitė (fotografie van events, projecten en webshop), Philip Stroomberg (Plain Paper magazine, educatie), Esther Krop, Koen Slothouber (papiernieuws, ontwerp drukwerk), Maud van Rossum (papieradvies, database, grafisch woordenboek, organisatie events en reisgenoot)



Interview in jaarboek Buun 2022: ‘Het punkmeisje en de koningin’


Interview in jaarboek Buun 2022

Vanaf 19 november 2021 ligt de Buun weer in de boekhandel. Hét jaarboek over Venlo en omgeving. Over cultuur, muziek, design, literatuur, mode, sport, historie en architectuur. Rob Stikkelbroeck, journalist bij De Limburger, interviewde me voor het jaarboek. Aanleiding was het postzegelvel dat ik ter ere van de 50ste verjaardag van koningin Máxima in opdracht van PostNL mocht vormgeven. Vanwege de coronasituatie is de presentatie van de Buun helaas niet doorgegaan. De Buun is te koop bij boekhandel Koops in Venlo of te bestellen via de lokale boekhandel. Het complete interview is hieronder te lezen.
Rob Stikkelbroeck, Buun 2022, ISBN 9789076758244


‘Het punkmeisje en de koningin’

Met een gekarteld stukje papier van 3,6 bij 5 centimeter was Maud van Rossum (Blerick, 1974) in mei van dit jaar even landelijk nieuws. Haar persoonlijke ontwerp van de postzegels ter ere van de vijftigste verjaardag van koningin Máxima, bleek een gouden greep. En nu wacht de volgende prestige-opdracht: het New York Metropolitan Museum.

Een jonge vrouw, in een schijnbaar onbewaakt moment en profil en in zwart-wit gefotografeerd. Geen geposeerde glimlach en al helemaal geen staatsieportret. Precies het beeld dat Maud van Rossum zocht voor de jubileumpostzegels die PostNL zou uitbrengen op de vijftigste verjaardag van koningin Máxima. Alleen, het beeld was niet openbaar en stond ingelijst op een kastje in Paleis Huis ten Bosch. Zichtbaar tijdens de coronatoespraak van koning Willem-Alexander in maart 2020. Toch bleek het geen enkel probleem om het portret te mogen gebruiken. “Je vraagt je wel af hoe dat dan gaat, of het koninklijk paar zegt; ‘doe maar’. Ik heb ook nooit te horen gekregen wie de foto heeft gemaakt. Alleen dat het in 1999, het jaar dat Willem-Alexander Máxima leerde kennen, en in New York moest zijn geweest. Dat geeft te raden. In ieder geval zorgde het persoonlijk portret voor behoorlijk wat aandacht voor het postzegelvelletje. Belde ’s morgens al het NOS Journaal. En ’s avonds werd mijn ontwerp op tv in het Jeugdjournaal en Shownieuws getoond.”

Maar eigenlijk hoeft al die aandacht niet voor Van Rossum. De luwte, die vindt ze prima. Geen valse bescheidenheid maar een karaktertrek die zich ook uit in haar werk. Het is zelfs een gewaardeerd kenmerk op het professionele vlak. Dienstbaarheid aan de opdrachtgever. Het onderwerp moet goed overkomen, helder zijn in een oogopslag, fris. “Vormgeving moet niet als eerste opvallen. Pas als je in een later stadium beter gaat kijken, realiseer je je dat het ontwerp goed in elkaar zit en dat er is nagedacht over de gebruikte lettertypen, materialen en vormen. Auteurs zijn soms al jaren bezig met hun werk. Als vormgever probeer je dan juist die frisse blik te bieden, dingen op een bepaalde manier naar voren te brengen zodat het complete product er beter van wordt. Ingetogenheid is ook zo’n kenmerk en het is zoals ik ben. Ik kijk de kat uit de boom, ben geen schreeuwlelijk die vooraan staat. Heb daarin ook een goede leerschool gehad bij Piet Gerards.”

Met Piet Gerards is de naam gevallen van de grafisch ontwerper die een grote invloed heeft gehad op de ontwikkeling van Maud van Rossum. Het was in zijn ontwerpbureau in Heerlen waar ze haar eerste schreden zette in een vakgebied dat ze altijd al ambieerde. Via de havo op het Blariacum College in Blerick, kunstvakschool Sint Lucas in Boxtel en de Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem werd ze klaargestoomd en bij Piet Gerards werd verder geboetseerd. Er ontwikkelde zich een grote voorliefde voor boekvormgeving en printwerk, iets dat tot op de dag van vandaag voortduurt. Een simpele verklaring: “Ten eerste heb je met drukwerk op een gegeven moment iets tastbaars in handen. Je voelt het, kunt het ruiken. Wat ik maak, moet tot op de millimeter kloppen. Dat kan prima bij printwerk. Ten tweede heb je altijd naslagwerk. Ga op internet maar eens een artikel van vijftien jaar geleden opzoeken. Een boek trek ik zo uit de kast. Gelukkig zijn er nog genoeg opdrachtgevers die het belang van print inzien. Er is echter wel veel verdwenen. Vroeger lieten grote bedrijven een jaarverslag drukken op papier. Dat waren altijd flinke producties maar die opdrachten zijn helaas nagenoeg opgedroogd.”

Van Rossum en haar partner Rob Rouleaux uit Tegelen wonen inmiddels een dikke tien jaar in Amsterdam. Daar spreken ze dialect tegen elkaar maar verder is er weinig dat hen in het dagelijks leven verbindt aan Venlo. Toch is er nog altijd een sterke band, zo’n gevoelsmatige verbondenheid die je waarschijnlijk alleen kunt uitleggen als je als Venlonaar in den vreemde woont. Voor Van Rossum is Venlo, of specifieker de Molenbossen in Blerick, de plek waar haar wieg stond. Daarna volgde al snel stadsuitbreidingswijk de Vossener waar ze haar complete jeugd doorbracht. “Zo’n typische wijk met van die tussendoorstraatjes zodat je nooit een grote weg over hoefde te steken. Veel gespeeld op het schoolplein van basisschool ’t Ritjen, een hele normale kindertijd.”

De havo volgde op het Blariacum College waar de jonge Van Rossum al snel wist wat ze wilde. Tijdens een maatschappelijke stage bij het E3 Journaal van Albert Lamberts kwam ze in aanraking met de drukkerij in de tijd dat het maken van een krant nog veelal handwerk was. Als zestienjarige schreef ze zich in voor de opleiding Reclame en Presentatietechniek op het Sint Lucas in Boxtel. “MBO inderdaad maar ik vond mezelf nog wat jong om al naar de kunstacademie te gaan. Hoewel ik het toelatingsexamen haalde, werd ik toch uitgeloot omdat ik me vrij laat pas had ingeschreven. Wist ik veel, ik had me er ook niet echt in verdiept. Maar toen wist ik het even niet meer, een andere keuze was er niet voor mij en ik was nog leerplichtig. Besloten werd om dan maar een jaartje atheneum te gaan doen. Niet echt een succes maar ik voldeed aan wat ik moest doen. Daarna lukte het wel in Boxtel en dat was verder gewoon een schoolse opleiding. En vervolgens alsnog de kunstacademie in Arnhem.”

In het atheneumtussenjaar tijdens vastelaovend, kreeg Van Rossum een baantje bij café De Splinter. Eerst de garderobe, later ook achter de bar. “Mijn publiek, het alternatieve volk van Venlo. Daar kon echt alles, heftige feestjes en een leuke groep mensen waarmee ik werkte. Ik heb daar jaren gestaan, ook toen ik al werkte bij Piet Gerards. Later ben ik nog vrijwilliger geworden bij Perron55 totdat we in 2011 naar Amsterdam vertrokken. Bij Perron deed ik, naast barwerk, de vormgeving van het vrijwilligersblaadje en via contacten kwam ik ook terecht bij het maken van de festivalkrant van het Zomerparkfeest, Parkpraot. Dat hebben Rob als fotograaf en beeldredacteur en ik zelfs nog gedaan toen we al in Amsterdam woonden. Superleuk, tot 3, 4 uur ’s nachts aan het werk, Sef Derkx die om half één nog even live zijn column komt tikken. Fantastische tijd maar op een gegeven moment gaat dat nachtelijk werk en slapen bij vrienden je toch wel opbreken. Helaas is er nu helemaal geen krantje meer, toch wel jammer. Het Zomerparkfeest was ook iets waar we ieder jaar voor terugkwamen naar Venlo, al was dat de laatste twee jaar door corona helaas ook niet het geval.”

 

Waar Piet Gerards een belangrijke rol speelt in het leven van Maud van Rossum, mag ook Baer Cornet niet onbenoemd worden gelaten. De man achter vele grafische uitingen in het Venlose en ver daarbuiten, overleed in 2014 maar zag in Van Rossum zijn logische opvolger. “Ergens in 2002 of 2003 heb ik hem opgebeld. Ik keek altijd ontzettend op tegen zijn werk. Een ontzettend leuk gesprek waaruit een mooie vriendschap is ontstaan. Op vrijdagmiddag, als ik vrij was bij Piet, ging ik vaak bij Baer langs. Zaten we aan zijn grote tafel, wijntje erbij en dan bespraken we ons werk. Toen Baer ziek werd, heeft hij me gevraagd zijn vormgevingswerk voor onder andere het Limburgs Landschap en het Venlose gemeentearchief over te nemen. Dat heb ik gedaan en bij het archief doe ik dat tot op de dag van vandaag. De Venlose Katernen en de boeken die worden uitgegeven. Venlose opdrachten zijn soms toch wel wat persoonlijker. Je deelt die stad met elkaar, en daarbij ook een gezamenlijk verleden. En daarnaast zijn mijn ouders, die nog altijd in Blerick wonen, supertrots als de naam van hun dochter weer ergens verschijnt.”

Amsterdam is inmiddels echt de thuisbasis voor Van Rossum. Ze woont in de wijk Bos en Lommer, op tien minuten van de Dam. Naast haar eigen bureau is ze verbonden aan de Monsterkamer, een kennisbank waar potentiële klanten gratis advies kunnen krijgen over papier en drukwerk. “Natuurlijk heb ik moeten wennen. Tijdens een rondje door Venlo wordt je zeker drie tot vijf keer aangesproken door een bekende, dat is in Amsterdam wel anders. Ook de mentaliteit in de Randstad was wennen, al kan ik de directheid toch ook wel waarderen. In Venlo blijft veel onder de warme deken hangen. Ik liep er tegen mijn grenzen aan. Het ons-kent-ons is soms heel handig, de lijntjes zijn kort in Venlo, zeker in het culturele wereldje waar ik in zat. En dat beklemde me op een gegeven moment wel. Een dubbel gevoel eigenlijk, iets wat fijn is kan je ook tegenwerken.”

In 2018 begon Van Rossum voor zichzelf. Piet Gerards ging met pensioen en zij nam het bedrijf over. Ze greep de kans met beide handen aan en had als startende ondernemer het voordeel dat ze niet met een leeg klantenbestand begon. PostNL meldde zich al snel met een opdracht voor het vervaardigen van een serie postzegels met als thema ‘De eerste atlassen’ uit de 16e en 17e eeuw. Het postbedrijf was geen onbekende want samen met Gerards maakte Van Rossum in 2013 al een setje zegels vanwege de troonsopvolging van Beatrix door Willem-Alexander. De gedetailleerde atlasserie was een succes waarna PostNL al vrij snel weer op de stoep stond, met een nóg prestigieuzer verzoek: 50 jaar Máxima. “En toen moest ik wel even slikken, moet ik bekennen. Ik ben namelijk helemaal niet zo koningsgezind en zo wil ik ook niet te boek staan. In Amsterdam kom ik in een punkcafeetje, ik heb vrienden in de krakersscene. Aan de andere kant is het een ontzettende eer. En postzegels zijn voor een ontwerper ook wel de top. Alles moet op een klein stukje papier. In het geval van Máxima ook nog eens met heel veel verplichtingen en restricties. Je hebt te maken met PostNL, het Kabinet van de Koning, de Rijksvoorlichtingsdienst en het koningspaar wilde uiteindelijk zelf ook nog even kijken. Bij Máxima hoefde ik me niet te verdiepen in het onderwerp. Ik wilde haar laten zien zoals ik denk dat ze is. Geen staatsieportretten, geen handjes schudden, geen bloemen. Daarom was die persoonlijke foto ook zo mooi.”

Beter wordt het niet na Maxima? Zou je denken maar de volgende mijlpaal in het professionele leven van Maud van Rossum dient zich al weer aan. Enige tijd geleden kwam ze in contact met grafisch ontwerper Willem van Zoetendaal. Die maakte een boek getiteld Spul met foto’s van alle zaken die tijdens de graafwerkzaamheden bij de Noord-Zuidlijn in Amsterdam uit de grond zijn gehaald. Het zette hem internationaal op de kaart waarna het Metropolitan Museum in New York zich bij hem meldde. Het wereldberoemde museum heeft een enorme fashionafdeling waarvan de topstukken in twee opvolgende exposities worden tentoongesteld. Bij zo’n expositie wordt ook een catalogus gemaakt en daar komt Van Rossum om de hoek kijken. “Willem vroeg mij of ik hem wilde assisteren toen hij doorhad wat voor enorm project het eigenlijk is. Dat boek komt in een oplage van 20.000 stuks. Boeken die ik vormgeef doen normaal zo rond de 500, maximaal 1000 stuks, met hier en daar een uitschieter. De presentatie is in mei 2022, waarschijnlijk tegelijk met het ‘Met Gala’. Echt zo’n Amerikaanse sponsorbijeenkomst waar mensen als George Clooney en zo komen. Verder is er onlangs een boekje verschenen over de collectie van het museum van Bommel van Dam en ben ik onder andere bezig met een historische atlas over Amsterdam, een vierdelig boekwerk over de geschiedenis van de provincie Gelderland en voor PostNL mag ik weer een nieuw postzegelvel vormgeven. Kortom, ik ben nog wel even onder de pannen.”


Winnaar mr. J. Dutilhprijs 2020


Winnaar mr. J. Dutilhprijs 2020


Juryrapport, uitgesproken door Nelleke Noordervliet (voorzitter) op 10 juni 2021

‘Het gebeurt zelden dat twee mensen die over een bepaald onderwerp met elkaar praten het ook inderdaad over hetzelfde hebben,’ schreef de Rotterdamse auteur Anna Blaman halverwege de vorige eeuw. In gesprekken over literatuur zag Blaman vaak het misverstand intreden, want wat houdt precies een goed boek in? Precies over die vraag heeft de jury voor de Mr. Jacques Dutilhprijs zich voor de veertiende keer gebogen, en dan in het bijzonder over de vraag: wat houdt een goed boek in over de historie van Rotterdam? Het reglement biedt ons wat dat betreft eigenlijk weinig houvast, ontdekten we, en we hebben dan ook het voornemen om de criteria voor de prijs nog eens kritisch onder de loep te nemen. Bij de volgende uitreiking hoort u er meer over.

Op onze lijst stonden vele prachtige boeken. Publicaties over bestuurlijk Rotterdam zoals Bevlogen bestuurders: achter de schermen van het Rotterdamse Stadhuis, 1966-2006 van Sjef van der Poel, De kroonprins van Nieuw Links: Biografie van André van der Louw (1933-2005) van Chris Hietland of Rotterdam: stad van twee snelheden van de Rotterdamse journalist Mark Hoogstad. Waar Hoogstad schreef over de recente intriges op het stadhuis, bespreken de andere auteurs de naoorlogse periode van een Rotterdam in (her)opkomst. We merkten op dat boeken over de Rotterdamse geschiedenis vaak gaan over het wederopbouwverhaal van haven en heipalen, bommen en gebouwen, arbeiders en architecten. De biografie over de havenreders Frédéric en Antoine Plate 1802-1927 van Len de Klerk gaf ons echter een kijkje in de Rotterdamse haven van voor de Tweede Wereldoorlog. Boeken die geheel buiten dit profiel vallen, zijn die van Mart van Lieburg over Vijf eeuwen geneeskunde en gezondheidszorg in Rotterdam 1465-1965: de voorgeschiedenis van het Erasmus MC en Merlijn Kerkhof’s pakkende Oude Maasweg kwart voor drie: het verbazingwekkende verhaal van The Amazing Stroopwafels over de Rotterdamse band van zijn vader.

De boeken die de jury als de beste drie van 2018 en 2019 beschouwde, passen wél geheel in het wederopbouwverhaal, maar ze werpen daar alle drie een nieuw, scherp licht op. Dat is te danken aan het diepgravende onderzoek dat de auteurs hebben verricht en hun vermogen om op basis daarvan een verhaal te schrijven met een heldere lijn en een duidelijke visie.

Een onderwerp waar al heel veel over geschreven is, namelijk Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog blijkt toch een kant te hebben waarover we nog heel weinig wisten, zo laat het boek Target Rotterdam zien. Auteurs Jac Baart en Lennart van Oudheusden halen het bestaande beeld dat de Tweede Wereldoorlog in Nederland slechts vijf dagen duurde radicaal onderuit: de oorlog ging na die vijf dagen door bóven Nederland, in de lucht, en dan vooral boven Rotterdam. De jury vindt dat de auteurs erin zijn geslaagd zeer gedetailleerde informatie over zaken als wapens en vliegtuigen te vervlechten in een goed lopend verhaal, waarin ook aandacht is voor het gewone leven in de stad. Eén van de juryleden noemde het boek zelfs een pageturner. Het geheel is gebaseerd op een indrukwekkende diversiteit aan nieuwe bronnen, waaronder meerdere privé-archieven.

Ook Wessel Krul heeft geen archiefdoos ongeopend gelaten bij zijn onderzoek naar de omstreden kunstverzamelaar en museumdirecteur Dirk Hannema. In zijn inleiding schrijft hij dat dit archiefmateriaal hem ervoor heeft behoed om, net als Hannema zelf, ten prooi te vallen aan illusie. Even een toelichting tussendoor, voor wie de tragische illusie van Hannema niet kent: Hannema bleef er tot aan zijn dood van overtuigd dat hij een verzameling echte schilderijen van Vermeer in zijn bezit had, ondanks alle bewijzen van het tegendeel. Je zou over het leven van Hannema ‘een spectaculaire roman’ kunnen schrijven ‘over collaboratie, kunstvervalsing en gezichtsverlies’, zo schrijft Krul verder in de inleiding, maar dat laat hij graag aan anderen over. De werkelijkheid is vaak ‘al wonderlijk genoeg’ vindt Krul. 

Daarom houdt hij het bij originele documenten en neemt hij ook alles wat Hannema zelf over zijn leven heeft geschreven met een flinke korrel zout. De lijst van geraadpleegde literatuur toont dat Krul niet alleen diep maar ook breed onderzoek heeft gedaan naar alle onderwerpen die in Hannema’s leven een rol speelden. Al met al is dit een voorbeeldige basis die heeft geleid tot een zeer complete biografie, zonder een kruimeltje historisch fake nieuws. Deze objectieve houding heeft Krul er niet van weerhouden een oordeel te vellen als het gaat om Hannema’s handelen tijdens de bezetting van Nederland door de nazi’s. Volgens hem is het onmogelijk om bij een onderwerp als dit morele oordelen te vermijden. Tegelijkertijd distantieert hij zich beslist van ‘het opgelegde vertoon van verontwaardiging’ dat kenmerkend is voor eerdere publicaties over Hannema. Een eerlijke en dappere keuze.

Het derde boek dat de shortlist van de Dutilhprijs haalde doet qua diepgravend onderzoek niet onder voor de twee andere. Het is de biografie, en proefschrift-handelseditie, van Hanneke Oosterhof over architect, stedenbouwkundige, fotograaf en grafisch ontwerper Lotte Stam-Beese, die in Rotterdam haar grootste stedenbouwkundige projecten heeft kunnen realiseren en er jarenlang werkzaam was als architect, vanaf 1957 hoofdarchitect, bij de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw.

Hanneke Oosterhof weet heel knap de beroepsmatige en de persoonlijke opvattingen en activiteiten van haar hoofdpersoon met elkaar te verweven, zonder dat het ene aspect wordt gepresenteerd als een gevolg van het andere. Zo komt een vrouw voor het voetlicht met bijzonder sterke beroepsmatige principes en tegelijk normale menselijke kwetsbaarheden.

Knap is ook dat ze Lotte, zoals ze Stam-Beese in het boek aanduidt, vanuit meerdere perspectieven belicht en zo ruimte laat voor andere opvattingen over haar onderwerp. Dat doet ze soms letterlijk, door anderen over Lotte te citeren. Zonder dat dit haar eigen betoog onderuithaalt, creëert ze hiermee meerstemmigheid.

Bewonderenswaardig is ook dat Oosterhof erin geslaagd is de zeer vele aspecten van Lottes leven en werk te vatten in een relatief compacte tekst, zonder dat daarmee aan diepgang is ingeboet. Gezien het vele materiaal dat zij heeft ingezien moet zij veel hebben geschrapt, en ook dat is schrijven!

Tot slot is de leesbaarheid van dit boek te prijzen, maar dat is niet alleen dankzij de auteur; ook de grafisch ontwerper en de uitgever verdienen hiervoor een pluim. Het boek combineert namelijk een fijne letter en een rustige bladspiegel met mooi afgedrukte, duidelijke en vaak grote illustraties, die nooit ver weg staan van de tekstpassage waar ze bij horen.

De keuze tussen de drie boeken wat niet gemakkelijk, maar uiteindelijk hebben de zojuist genoemde kwaliteiten de jury doen besluiten te adviseren de mr. Jacques Dutilhprijs 2020 toe te kennen aan het boek ‘Want de grond behoort ons allen toe’. Leven en werk van stedenbouwkundig architecte Lotte Stam-Beese’, geschreven door Hanneke Oosterhof.

Meer informatie over de prijs: www.roterodamum.nl


Artikel in de rubriek ‘omslag’ in de Volkskrant (14 november 2020)


Artikel in de rubriek omslag in de Volkskrant (14 november 2020)